Wilhelmina Douglas Hawley uit het boekje herinneringen

BAS DE KONING EN WILHELMINA DOUGLAS  HAWLEY

 

Onze overburen familie De Koning.
Door alle kinderjaren heen voor mij een speciaal adres. Alleen al de voorgeschiedenis is interessant genoeg om te weten. Vanaf ongeveer 1890 tot de Wereldoorlog van 1914 was elke zomer Rijsoord het dorp waar een flinke groep (jonge) kunstschilders logeerde om in de vrije natuur zich verder te bekwamen in het vak, onder leiding van een Amerikaanse schilderes. En deze schilderes, miss Hawley, maakte contact met de boerenzoon Bas de Koning. Over hoe dat tot stand kwam zijn er meerdere verhalen: er wordt verteld dat hij haar naar de te schilderen locatie roeide. Een ander nog romantischer verhaal is dat hij in de omgeving de schaapskudde hoedde en tijdens een regenbui haar zijn paraplu aanbood. Hoe het ook zij, er werd getrouwd en daarna alleen nog gerentenierd, want de Amerikaanse was kennelijk van zeer gegoede familie. Hoewel ze niet meer de jongste waren, werd er in het gezin een dochter geboren. Zij trouwde met een graanhandelaar, Van Dongen, maar aangezien daarmee in de jaren dertig niets te verdienen viel, werd hem aangeraden te gaan studeren voor dominee. Inmiddels hadden zij al een aardig gezin, maar dat was voor (schoon-)moeder geen probleem. De studie werd voltooid en hij werd predikant in Lichtenvoorde en later in Zutphen. Zij woonden daar aan de Deventerweg 44. Op dit adres heb ik nog wel eens gelogeerd. Mevrouw Van Dongen was iemand die echt kon praten en breien tegelijk. Ook combineerde ze dat met het lezen van een boek. Opa de Koning leerde de  kleinzoons hoe er uit een stevige wilgentak een boog kon worden gesneden En uit vlierhout maakte hij pijlen die behoorlijk ver konden worden weggeschoten. Ik heb er nog wel eens een door een ruitje van de garage geschoten. Bas de Koning en zijn vrouw, bijgestaan door de dienstbode voor dag-en-nacht, bewoonden een heerlijk huis met een grote tuin. Geen wonder dat de kleinkinderen daar graag kwamen logeren. Mijn eerste kennismaking ging als volgt. Ik denk dat ik nog geen zes jaar was dat de dienstbode, Trui van Nielen, kwam vragen of ik wilde komen spelen. Er was een logé en die had niemand voor een spelletje. Een beetje bedremmeld kwam ik daar binnen. Er zat een vriendelijke oude mevrouw met behulp van een vergrootglas een tijdschrift te lezen. En er was een mevrouw die haar dochter bleek te zijn. Zij logeerde daar met haar dochtertje Agnes, en dat was het meisje waarmee gespeeld moest worden. Agnes was ongeveer net zo oud als ik. Het spel dat gespeeld werd, was “hoedje wip”, een hand met een balkje eronder waarop je een soort puntmutsjes zette die je met een boogje moest proberen in rondjes in een doos te laten neerkomen. Ik bleek er net iets handiger in te zijn dan zij, maar dat gaf al snel problemen. Ze wilde er snel mee stoppen, maar moest van haar moeder doorgaan tot ze tegen verlies kon. Er was voor mij nog iets merkwaardigs. Agnes had het steeds over “oma” en omdat ik dat woord nog nooit gehoord had, dacht ik dat het een soort oom moest zijn. Het duurde nog wel even voor ik begreep dat oma het deftige woord was voor opoe. Deze spelmiddag was het begin voor jarenlang speelplezier. Er bleken zes kleinkinderen te zijn die doorgaans met twee tegelijk mochten logeren. En dat gebeurde in vrijwel alle vakanties, Kerst-, Paas- en vooral zomervakantie. En omdat opa Bas heel veel van zijn kleinkinderen kon hebben, verstopten we ons in alle hoeken en gaten van de tuin. Bij slecht weer kropen we over zolders en in kelders, zonder tot de orde te worden geroepen. Waar we wel altijd voor werden geroepen was de thee. Dan moest je in de kamer aan tafel komen zitten en theedrinken op de ouderwetse manier met een flinke scheut melk. De Amerikaanse probeerde dan een gesprek met je te voeren, maar als kind kon je uit dat taaltje weinig begrijpelijks oppikken. Een speciale herinnering bewaar ik aan de kerstfeesten. Uit de tuin werd een boom binnengehaald en opgetuigd. Van behang uit stalenboeken maakte oma puntzakken, deed er een rood lintje door een vulde die met snoepjes en hing voor ieder kind een zakje in de boom. Dat was in een tijd dat een kerstboom nog zeer zeldzaam was en er bovendien nog nauwelijks snoep te koop was. Het zakje ging als een grote schat mee naar huis, je deed eindeloos lang over de inhoud. De kleinkinderen waren heel verschillend, de oudste Caspar was voor iedereen echt de grote broer, de tweede William een fanatieke sportfiguur, zocht altijd uitdagingen en speelde geweldig tafeltennis. Bas was de derde en had iets professorachtigs, je kon met hem eindeloos fantaseren. Ik hoorde dat hij leraar oude talen is geworden, dat verbaast me niet. Caspar ging scheepsbouw studeren in Dordrecht en was geruime tijd permanent in Rijsoord. William heb ik het laatst ontmoet in ‘t Harde waar hij soldaat-marconist was. Beiden zijn niet oud geworden. Met de jongsten Pieter en Mimi heb ik veel minder contact gehad. Bas de Koning en zijn vrouw zijn, hoewel laat getrouwd, nog veertig jaar gehuwd geweest. Mevrouw is zelfs 96 jaar geworden, ik herinner me nog dat op haar 94ste verjaardag een taart van Scheffers uit de Lijnbaan werd binnengedragen met 94 brandende kaarsjes. Hoewel er in de eetkamer en de salon (waar bijna nooit iemand zat) veel schilderijen hingen, had je daar als kind totaal geen aandacht voor. Ook voor het stijlvolle meubilair had je totaal geen belangstelling.              

Bronmateriaal: Tekst, Boekje Herinneringen W. v Gameren, Reproductiefotografie door Floor van Dongen.