Rijsoord al vroeg op de toeristische kaart gezet

Piet Bogaard.

Op 4 juli 1904 stond in het Rotterdams Nieuwsblad het navolgende artikel (met plaatjes) waarin op bijna poëtische wijze wordt verhaald over de problemen bij de aanleg van de spoorbaan naar Zwijndrecht , die dan bijna gereed is, en de schoonheid van het pittoreske Rijsoord. Een mooi tijdsbeeld, dat op deze manier weer even aan de vergetelheid wordt ontrukt. De verbindingsbaan Middeldijk-Zwijndrecht (Dordrecht), die de Rotterdamsche Tramweg-maatschappij verplicht werd te leggen, zou al geruimen tijd in exploitatie wezen, indien niet de aanleg van het stuk Middeldijk-Dordtschen Straatweg zoveele onverwachte bezwaren had opgeleverd. Nu nog is men aan dat stuk voortdurend bezig, terwijl de rest van de baan   reeds voltooid en begrint is. Daar is weer onze pappige ondergrond schuld aan. Als een hoon aan alle ingenieurskunst drijft, heel diep in den bodem, de brijige veenlaag haar geniepig spel. Er is gepeild en berekend en er is vastgesteld dat, met bepaalde voorzorgen en met een methodisch werkplan, de zware spoordijk wel houden zal. En er worden zandspoorwegjes aangelegd en Brabantsche werkers komen en beginnen te graven in de terreinen rondom. Treinen vol zand worden op den afgepaalden weg geworpen en nog eens treinen vol en de dijk rijst en plooit en schijnt zoo dadelijk bereid den zwaren last der spoorwegen te dragen. Maar dan begint het spel der venen. Stillekens schuiven zij weg onder den spoordijk, naar links en naar rechts en zij duwen de bezijen gronden in haar druk mee, zij persen de vloeren der sloten naar boven; zij breken den bodem in lompe brokken omhoog en de spoordijk zakt en zakt. En weer wordt zand opgeworpen en grove klei, tot de dijkhoogte bereikt is. Doch de venen spelen, spelen onophoudelijk voort en de dijk zakt en zakt. Het lijkt een hopeloos ondernemen, een danaïdenwerk, maar de ingenieurs houden vol, zooals zij volgehouden hebben bij talloozen spoorwegenaanleg en de dijk zal eindelijk wel houden. Maar wannéér – zie, dat valt nog uiterst moeilijk te bepalen, dat is een bof, een goede kans. Wie het terrein van aanleg ziet in de buurt van spoorwegstation Barendrecht, vindt daar de gronden losgewoeld in grove stukken opgewrongen met breede scheuren en ondiepe ravijns vol water of een aardbeving deze gronden geteisterd had. Voor de aanleggers van dezen tramdijk, waaraan bepaalde eischen van hoogte werden gesteld, omdat de tram den spoorweg en viaduct kruisen moet, is dit werk wel ontmoedigend. Evenwel de wederophoogingen zijn nu zoo herhaaldelijk geschied en de dijk is thans tot een zoo breede kruin uitgezet, dat men eindelijk op een nabijen toestand van stabiliteit is gaan hopen. De viaduct over den spoorweg is al sinds maanden gereed. Het wachten was maar op dat fatale stuk dijk tusschen Middeldijk en den straatweg. Zoodra het werk gereed is en de tram rijden kan, wat allicht nog in het laatst van dezen zomer te verwachten valt, is een mooi stuk IJselmonde, nu alleen maar aan wielrijders en dappere wandelaars bekend, voor het verkeer geopend. Ten noordoosten van het gedeelte spoorweg tusschen Barendrecht en Zwijndrecht, ligt een mooi schilderachtig Holland met Rijsoord als middelpunt. Het riviertje de Waal dat van de Oude Maas in breed kronkelende bogen naar de Noord loopt, van Heerjansdam tot Hendrik-Ido-Ambacht, een kleine anderhalf uur wandelen, en dat den zuid-oostelijken hoek van IJselmonde lossnijdt van het eiland, is zoo’n pracht van een klein Hollandsch watertje, in de groene akkers tusschen rulle wilgebosjes voortstromend, en vol met die niet zwaar imponeerende, wat petiterige en banale, maar nochtans vriendelijk-schilderachtige hoekjes. Een wandeling erlangs behoudt een vrijwel voortdurende aangename belangstelling. Het is iets voor jonge schilderessen, die van vriendelijke buitentjes houden en die graag aardige stukjes maken met een beetje water en een bruggetje en een molen en een koetje er op, om dat aan ooms en tantes cadeau te geven, dat die ’t zullen hangen in hun salon om den bezoeker die ’t aardig vindt te zeggen: – Kijk, da’s nou van m’n nicht Suze-. Aardig hè. En zoo Hollandsch, vin-je niet. Ja, dat meisje heeft wel talent en als ze wou… maar hoe gaat dat, ze is geëngageerd hè en dan is’t hoofd voller van den aanstaande dan van de kunst niewaar. Er komen iederen zomer zooveel buitenlanders, meestal Amerikanen en Engelschen, als het prettig gelegen hotel van Warendorp en de menschen met pensiongelegenheid in de buurt maar houden kunnen. En die wandelen en varen en die schilderen en visschen zoo’n heelen mooie Hollandschen zomer voort en in hun land gaan ze straks hoog opgeven van dat ongeëvenaarde pittoreske lage land aan de zee en hun carricaturisten maken er, naar hun beschrijvingen, charges van in de Engelsche en Amerikaansche tijdschriften. Niettemin, ook voor ons, die mooier en rijker en vooral breeder imponeerend Holland kennen dan dit, zal een reisje naar Rijsoord en dan wandelen in die buurt, zeer stellig een dag van genoegen geven. De tram, die van Rotterdam tot den Middeldijk – dat is de dijk achter het dorp Barendrecht – den nu welbekenden weg volgt, buigt daar oostwaarts af, op het nieuw gebouwde emplacement met de zeer ruime stationloods over den altoos zakkenden dijk en over de spoorbaan per viaduct gaat zij in nagenoeg rechte lijn tot den Wevershoek, waar zij dan even de kronkeling van het grintpad volgt tot den Dordtsche Straatweg. Dien volgt zij dan verder geheel, met enkele omritten hier en daar achter de huizen aan den weg. De Dordtsche Straatweg is een der beroemdste alleeën onzer provincie. Sinds de Maashaven gegraven werd is hij, met dien mooien belommerde afrit bij Katendrecht, wel wat ver uit onze eigen nabuurschap teruggetrokken en de onbebouwde zonnige nieuwe straten, die nabij den Oosthoek hem weer bereiken, zijn zoo bitter weinig wandelwegen! Fietswegen eigenlijk ook niet. Maar voorbij Wevershoek, langs Rijsoord, de Ambachtse Steeg en den Krommen Weg tot nabij Zwijndrecht is de Dordtsche Straatweg op z’n mooist. Tot nabij Zwijndrecht, want het laatste stuk, dat rechte eind waaraan geen eind schijnt te komen, is door boomrooiingen op vele plaatsen zoo jammerlijk bedorven. Evenwel, dat ééne slecht-bewaarde stuk bederft het geheel niet. En daar volgt dan toch weer dat aardige dorp Zwijndrecht op, met zijn leuke buurtjes en zijn interessante omkransing van moestuinen. Zwijndrecht ligt bovendijks, één lange straat met zij-afjes. En telkens, tusschen de huizen, laat een hellend slop naar de rivier, of een open scheepswerf, een vrij uitzicht ruim, op het prachtig Dordrecht met zijn karakteristieke kadehuizen en den mooien toren, als een gekroonde grijze reus, hoog er uit op. Naar Dordt vaart een logge pont gestadig heen en weer. De stoomtrambaan, even vóór het einde den straatweg verlatend en tusschen de huizen door langs een oprit dijkwaarts rijzend, mondt bij de pont-steeg uit. Feitelijk geeft dus ook de tram, voorbij dieper IJselmondsch gebied, aansluiting met Dordrecht. Voor den genoegen-reiziger is de overvaart naar Dordt altijd loonend, en de nooit genoeg te bewonderen oude stad is wel een uitmuntend einddoel van een excursie. Maar Zwijndrecht zelf, dat tegenwoordig aan de rivierzijde goede cafés en restaurants heeft, – dit tot troost van de beminnaars der materie! – is op zichzelf al een bezoek waard. Buiten den nu beschreven, officieelen tramweg zijn er nog tal van uitstapjes mogelijk, die niet al te veel vermoeienis eischen. Wie van Hollandsch water houdt, vindt, bijvoorbeeld, variatie als hij van Rijsoord langs de Waal naar Heerjansdam wandelt en dan langs de Oude Maas voorbij de Kleine Lindt, de Achterlindt en de Groote Lindt naar Zwijndrecht. Of de andere zijde de Waal langs, tot Hendrik-Ido-Ambacht, waar de Fop Smit-booten aanleggen. Een mooi excursiegebied zal met de opening van deze trambaan voor ons, Rotterdammers, ontsloten zijn en een gebied dat naar wij meenen, lang niet genoeg bekend is.