Oude Vlastermen

Roten:                           het los weken van de vlasvezels.

Repelen:                      van zaad bollen ontdoen door het over een grove kam te trekken.

Braken:                         breken van de houtkern.

Zwingelen:                   met een houten slagzwaard de houtdelen eruit slaan.

Hekelen:                       het gezwingelde vlas over een soort kam trekken, slaan.

Eg, eggen:                    kluiten grond fijn maken.

Plokken:                        plukken, uittrekken.

Vlas schoven:              bossen of bundels vlas.

Vlasscheven:               houtachtige delen van de vlasstengel die vrij komen na het braken en zwingelen.

Knot vlas:                      bosje schoon gehekeld vlas wat samengebonden is, (ook wel popjes genoemd).

Bootjes vlas:                samengebonden bos vlas na het roten op het land (de wei) drogen.

Hokken:                         het keren van de bootjes vlas, de binnenkant naar buiten draaien om de binnenkant
                                        ook goed te laten drogen. En daarna twee of meer bossen tegen elkaar te zetten om te drogen.

Opmaken van het vlas:      het vlas van de laatste ongerechtigheden ontdoen door het over de hekel te halen.

Schrank vlas:                  een bos vlas, bij het plukken.

Schelven, schelf:            Schelf – hooi- of vlasschelf. Een methode om koren of vlas door de zon en de wind te 
                                           laten drogen, door er een opbossing van te maken en deze op het land te laten staan.

Stenen vlas lint:              bosjes vlas van 2 ½ a 3 kg.Vlas lint: vlas strengen (vezels)

Lokken:                             het eerste afval na het zwingelen, waar nog lint aanwezig is.

Snuit:                                 fijn lintafval

Bolder:                               vlaswagen

Mijt:                                     opgestapeld vlas

Werk:                                  het afval of korte vezels wat in de hekel blijft zitten tijdens het hekelen.

Wan:                                   Met een wan wordt het kaf van het zaad gescheiden: Een wan is een platte mand
                                            waarmee lijnzaad en kaf omhoog gegooid worden, opdat de wind het kaf wegblaast en het lijnzaad terugvalt in de wan.

Kaar:                                  een bewaar bak waar het zaad in bewaard werd.

 

Gemet                               Het vlas dat op het land stond werd per gemet werd gekocht.

                                           Een gemet is ca. 0,4 ha.= 300 roe zoals ze toen zeiden.

                                           Een roe was niet overal even groot dus een gemet ook niet.

                                           In onze buurt werd meestal met Rijnlandse roeden gerekend.

                                           Honderd roe was ‘een hond.’ En 600 roeden “1 morgen”.

Rezoordse uitdrukking: zinken als bakkekaai, komt van de rootbakken in de waal die verzwaard werden mat basaltkeien om te Laten zinken.

Iemand over de hekel halen, komt ook uit de vlasperiode: Betekend alle slechte dingen over iemand vertellen.