Nieuwjaars Heil- en Zegenwensch
Aan het Weledel Achtbaar Bestuur en al Mijne Medeburgers van
Rijsoord.
Hoogachtend opgedragen door Johannes van Gameren, Nachtwaker alhier,
bij den aanvang van het jaar 1894.
Zoo zijn wij straks een nieuwjaar ingetreden,
Een mijlpaal werd door ons weer afgelegd,
En wij, aan ‘t daaglijksch leven hier beneden,
Ondanks onszelf, maar al te zeer gehecht,
Wij staan een wijle stil, en in gedachten doorlopen wij het jaar, dat ons ontvlood.
Voldeed het aan ons hopen en verwachten?
Zijn wij tevreén, nu de oude jaarkring sloot?
Ach! elk heeft hier des levens last te dragen,
Dit leven biedt voor ‘t menschlijk hart geen rust;
Gelukkig zoo wij ons, bij moeite en bij plagen,
Van ‘s Heeren trouw en leiding zijn bewust.
Gelukkig dat bij al ons woelen, wenschen,
Een Hoogere Macht steeds onze gangen richt,
Die ieders lot houdt binnen vaste grenzen,
En Die in leed het donkerst pad verlicht.
Wat God ons gaf, óf nam, óf wilde zenden,
’t Is wijsheid steeds – al vatten wij het niet;
Hij zal het al ten onzen beste wenden,
Hij blijft Dezelfde, ook waar ons veel verliet.
Op Hem het oog bij ’t rustloos henensnellen,
Van jaar op jaar – bij ’t wisselen hier beneén,
Slechts waar wij ons vertrouwen op Hem stellen,
Vind ’t hart rust, maar ook bij Hem alléén.
Zoo slaan wij thans den moede blik in ’t ronde;
Een weinig rust, vóór dat wij verder gaan;
Deze eerste dag is ons een heilge stonde,
Een vreedig oord op onze levensbaan.
Hier willen wij in stilheid overdenken,
Hoe ons de Heer tot dusver heeft geleid,
Hoe Hij ook ons zoo talloos veel wou schenken,
En niet beschaamt, die hopend Hem verbeidt.
**********
God zij gedankt, die ’t leven nog wou sparen
Der Regentes, door heel ons volk bemint,
Op wie wij steeds met dankbre liefde staren,
Wier lot zoo nauw zich met ons Volk verbind.
Met kloeken ernst vervulde zij haar plichten,
Zij deelde mee in Neérlands lief en leed;
’t Was haar een lust het goede te verrichten,
Bij veler nood was Zij tot hulp gereed.
God steune Haar, om als Voogdesse, tevens
Als Moeder haar, ons Kind ter hulp te zijn,
Een trouwe gids op ’t kronklend pad des levens,
Een deelgenoote in voorspoeds zonneschijn.
Dale op het hoofd der jonge Koninginne
Een rijke keur van ’t eélste uit ’s Heeren hand;
Dat ze immer meer de liefde en eerbied winne
Van ’t aan haar Huis getrouwe Vaderland.
Zoo moge ‘t ook in hare toekomst blijken;
Dat over haar het oog des Heeren waakt,
Daar Zijn gena niet van ons erf zal wijken,
Mits Neérlands Volk Zijn wetten niet verzaakt.
En moet Zij straks der Vaadren troon beklimmen,
Geef Haar dan, Heer! hoe jong nog, wijsheid, kracht.,
En glore dan, hoopgevend aan de kunnen.
Een dageraad, welke glans ons tegenlacht! –
Met ernst vervull’ de Raad der Kroon zijn plichten;
Spreke elke daad van rijp en wijs beleid,
Zoo moog’ die Raad zichzelf een eerzuil stichten,
Beoefend immer recht en billijkheid.
Moog ’t waar belang des lands steeds ’t zwaarste wegen,
Bij ’t overleg der Staten-Generaal.
God kroon’ hun werk, met Zijnen rijksten zegen,
Wijk‘ d eendracht nooit uit ’s lands vergaderzaal!
Zóó ga het ook Provinciale Staten,
Met ijver, trouw, bevordren ze elks belang,
Door recht geleid bij al hun doen en laten,
En aangespoord door fieren edlen drang.
**********
Blijve ook dit ’t jaar – dit bidden wij ’t algoede –
Voor ons gespaard: ’t gemeentlijk achtbaar Hoofd;
Dat nimmermeer door ’s Burgervaders hoede,
’t ,,Eendracht maakt macht’’ ons, burgers worde ontroofd!
Zij ook opnieuw, Gemeenteraad! uw streven.
’t Heil dezer plaats; – wij weten ‘t, als voorheen
Wordt gij ook thans door trouwe zorg gedreven.
Dat God u dan Zijn wijsheid ruim verleen’!
Moge onvermoeid de Secretaris werken,
Zij aller hulde en achting hem ten loon,
Moog’ ’s Heeren gunst hem in zijn arbeid sterken,
Dat rijke vrucht al wat hij doet bekroon’.-
Heil zij dees’ dag d’ Ontvanger en de zijnen,
Geen leed of smart verdonkre ’t levenspad,
Moog vroolijkheid hem en zijn huis beschijnen,
Een vreugd, die zelfs zijn kleinste wens omvat.
Dat kalm en blij Notaris levensdagen,
Door ’s Hoogsten Hand gezegend, voorwaarts gaan vlién;
Dat veler liefde en vriendschap hem moog schragen,
Doe ’t nieuwe jáar hem veel verblijdends zien!
Blijve ’t Leeraars lust Gods Woord ons te verkonden,
Den weg des Heils voor ieder zondarshart;
Zij hij met ons, zijn kudde, op ’t nauwst verbonden,
Een troost voor hen, die bukken onder smart.
Dat in zijn ambt hem steunen de Ouderlingen,
’t Zij hun een lust te ijvren voor Gods zaak,
Moog’ veler liefde en vriendschap hen omringen,
Volbrengen zij in ‘s Heeren kracht hun taak!.
Zoo wenschen we ook Diaaknen lust en liefde,
Voor ’t werk, door God hen op de hand gezet,
Zij brengen troost, waar nijpende armoede griefde,
Zóó handlen zij naar d’ eisch van ‘s Heeren wet.
Ook ‘t Armbestuur moog’ vreugd om zich verspreiden,
Verleene ‘t steun aan wie met reden klaagt,
Moog’ zóó dit jaar aan vele vreugd bereiden,
En worde ook nu de wankelde geschraagt.
Notaablen zij in ‘t ambt dat zij bekleeden
Gods gunst gewenscht, dat zij nog langen tijd
Met hooge vreugd hun levenspad betreden,
Van ganscher hart hun roeping toegewijd.
**********
Moog’ de Almacht ons voor overstrooming hoeden;
Zij ‘t Dijkbestuur maar steeds met kracht bezield,
En dreigt de nood, hoe ook de stormen woeden,
Dan God gedankt, als Hij ons land behield.
Geen brandgevaar doe onze burgers vreezen,
Maar moet het zijn, dan met vereende kracht
Het vuur gebluscht, – en weder, als voor dezen,
Worde onze dank, de Brandweer toegebracht.
Moog’ vrede en vreugd het levenspad verlichten
Van u te zaám, Geneesheer, Chirugijn!
In voorspoed moogt ge uw zware tak verrichten,
Om velen nog ten zegen hier te zijn!.
Die voorspoed zij der Vroedvrouwe meé beschoren,
Ontvang’ zij kracht voot ‘t vaak zoo moeilijk werk;
Moog’ zij den dank van vele moeders hooren!
Blijve op Gods trouw eens ieders hope sterk!
Veel heil en vreugd koom’ d’ Onderwijzer tegen,
Zijn zware taak vervulle hij met lust,
Dat hem dit jaar geen leed of smart bejegen,
Elk breng hem dank, zich van dien plicht bewust.
**********
Dat de akkerlien dit jaar van voorspoed spreken,
Ontkieme ‘t zaad door Hem, die wasdom geeft;
Van Hem ‘t verwacht, Zijn trouw is nooit geweken,
Van wie Zijn hoop op Hem gevestigd heeft.
Dat ook Gods gunst de Molenaar vermelde,
Des Grutters moeite en vlijt zij rijk beloond;
Dat welvaart aan den Kruidenier vergelde,
‘t Werk zijner hand; – hij blijv’ van leed verschoond.
Den Bakker heil! – ’t jaar, thans weer ingetreden.
Breng hem geluk, ‘’t ga ook zijn huis weer goed;
Zóó hebbe ook nu de Kleedermaker reden,
Dat hij van vreugd, van voorspoed spreken moet.
Dat Metselaars zich bij hun werk verblijden.
Geluk zij ‘t deel van Smeden, Timmerlién;
‘t Ga allen goed – moog’ ieder te alle tijden.
Het heerlijk loon van nijvren arbeid zien!
Ook wenschen wij den Verver rijken zegen;
Voorspoedig zij des Wagenmakers hand,
Gezegend zij een elk in zijnen stand! –
Schoenmakers deel zij welvaart, rust en vrede;
Breng ruim gewin des Klompenmakers werk;
Zoo stijg’ met ernst ten Hemel onze bede,
Dat aller huis dit jaar Gods liefde merk!
De slager moge ook ruimschoots ondervinden,
Hoe ‘t nieuwe jaar voor hem gezegend is.
U zij veel gunst, Barbier! en welgezinden;
God hoede een elk voor Leed en droefenis!
Veehand’laars hand moog’ steeds gezegend wezen,
Scheepmaker’s mond vermeld’ met dankbaarheid,
Dat welvaart hem verblijdt, meer dan voor dezen,
Tuinlieden zij een jaar van vreugd bereid!
Touwslagers vlijt, des Mandenmakers ijver.
Ervare gunst uit Gods en ‘s menschen hand;
Bloeie elks bedrijf, blijve ieder krachtig, nijver,
Zóó saám vereend, blijve deze plaats in stand!
Geen ramp of leed moge ook de Schippers treffen,
Des Visschers hulk zij door den Heer bewaard,
Moog’ bij gevaar zich ‘t oog ten Hemel heffen.
Blijv’ voor hun huis hun leven lang gespaard!
God geev’ dat zóó de Nijverheid mag bloeien,
Hij roept ons toch tot werken hier beneén;
Steeds meer en meer moog’ welvaarts zegen vloeien.
Met lust en moed deez’ jaarkring ingetreén!
**********
Komt voorwaarts dan,—het t’oog op God geslagen.
Wat ons ontzinke, of wat ons ontvlied,
De toekomst brenge ons blijde en donkre dagen,
De Heer regeert, Zijn trouwe wankelt niet.
Zijn naam zij de eer! – Dat woord worde uitgesproken,
Tot lof van Hem, Die nimmer ons verlaat;
Hij blijve ons bij in ‘t jaar straks aangebroken,
Eens zij ons doel: de vreugd, die nooit vergaat!
***********************