Nieuwjaars Heil- en Zegenwensch 1892 door H. Tameerus

v Gameren1894

Nieuwjaars Heil- en Zegenwensch

AAN HET
Wel Edel Achtbaar Bestuur en al mijne Medeburgers
Van
RIJSOORD, ZWAAN EN NOLDIJK

Hoogachtend opgedragen door H. TAMEERUS, Nachtwaker alhier,
bij den aanvang van het schrikkeljaar 1892.

Weêr vlood een jaar daarheen in snelle en rappe vlucht;
Een lange weg, zoo ’t scheen, maar thans: een korte zucht.
Door een onzichtbre macht steeds rustloos voortgedreven
Ontging deez’ jaarkring ons;– een tijdperk van ons leven
Meêvoerende in den stroom des onvermoeiden tijds,
Een jaar van vreugd misschien; – of wel van zoveel strijds.
Doch hoe het ook moog zijn; – dat immer rustloos jagen,
Dat machtwoord “Voorwaarts!” ach, doet vaak ons hart versagen;
Niet slechts waar onze blik, gevestigd op ’t verleên,
Met siddering ontwaart wat weer werd doorgestreên;
Wat lijden de onzen trof; wat smart weer werd gedragen,
Of wat ons hart genoot, als heldere vreugdedagen
Ons pad verlichten. en – de zon des voorspoeds scheen
Een lach ontlokkend door de sombere neev’len heen.
Neen, óók waar ’t geestenoog de toekomst in wil dringen,
Als om aan haar ’t geheim van wat zij brengt te ontwringen;
En haar met forschen greep den sluier, die haar dekt
Te ontrukken, opdat ‘t oog steeds verder, verder strekt.
En toch, geen antwoord komt, het oog mag rust’loos staren,
’t Blijft duister in t’ verschiet, – als op onzeek‘re baren
Drijf ’t levensscheepje voort, aan Stuurman vaste hand,
Aan Zijn beleid vertrouwd, tot ’t eenmaal veilig landt.
Heil ons, als ook ons hart de wisling van dit leven
In ’s hoogsten Stuurmanshand en Zijn beleid mag geven;
Dan smaakt de ziel een rust bij ’s werelds ongeneugt,
Dan vinden wij een troost, die éénig ’t hart verheugt.
Wat dan ons ook ontzink’, wat went’len moog of keeren,
Wat hier veranderen zal, of ons mag schaden, deren,
Des Heeren Almacht waakt, Zijn Raad blijft eeuwig staan;
En wij, wij landen eens in veil’ge haven aan.

******
Gods trouwe Vaderzorg wou nog het leven sparen,
Den jonge Koningin; Hij wilde in gunst bewaren
De lieve, teedre Spruit uit ’t oude Oranje- huis,
Voor wie een stille beê stijgt uit paleis en kluis.
God is ’t die in genâ deez Loot ons wilde laten,
Den Stam weêr leven schonk, – Komt, dankbare onderzaten,
Geeft eer aan Neêrlands God, – in Zijne hand gelegd
Het lot der Koningin, aan wie ons volk gehecht,
Op ’t nauwst verbonden is door onverbreekbre banden,
Geworteld in ’t verleên, in de Erve dezer landen.
Bewake Uw oog Haar, Heer! geleide Uw hand haar schreên;
Doe Haar – hoe jeugdig nog – het goede pad betreên;
Bereid Haar voor de taak, Haar eenmaal op te dragen;
Doe in Haar voor ons Land een schoone toekomst dagen!
Wees met de Regentes; dat Neêrland nooit vergeet’
Wat Ze immer voor ons was, bij droefenis en leed;
Geef wijsheid Haar en kracht; wil Uw genâ Haar toonen,
Wil met Uw goede gunst haar Vorstlijk werk bekronen.
Spaar tot in d’ ouderdom haar leven, ons zoo waard,
Tooi Haar met schooner kleed dan ’t schoonste kleed der aard.
Dat heel ons Volk waardeer, wat Ge ons in Haar woudt schenken,
Behoed ons Land, o Heer! wil ons in gunst gedenken!
Blijf allen steeds nabij: versterk ‘d alouden band,
Oranje en Neérland één; gezegend door Uw hand!
Wees met den Raad der Kroon; kan ’t zijn, geef Gij Uw zegen
Op wat die Raad besluit, en ken Gij zijn wegen:
Zij eensgezindheid steeds het kenmerk zijner daân,
’t Belang des Lands het doel – dan zal ’t voorspoedig gaan.
Zoo oefnen ook naar recht Provinciale Staten
Het ambt hun opgelegd – tot heil der onderzaten,
Zij op ’s Lands welvaart steeds het waakzaam oog gevest!
Dan leven wij in vrede alom int Gewest!

Den Burgemeester zij dit jaar veel vreugd beschoren;
Moog’ leed noch ongeval zijn wensheil verstoren;
Wege elks belang hem zwaar; dat hij het recht betracht’,
Worde ook in dit jaar hem de ware dank gebracht.
Dat ons Raadsliên voorts met wijsheid samenwerken;
Het goed bekronend, dat zij ‘t kwaad met kracht beperken;
Ons welzijn zij het doel, waar aller hart naar streeft,
Opdat een elk van ons in vreê en welvaart leeft.
Maar blijven wij toch steeds ‘t waarachtig heil verwachten
Van Hem, die zeeg’nen wil, als wij Zijn Woord betrachten;
Die nooit de hoop beschaamt, waar ‘t hart slechts op Hem bouwt,
Die nooit teleurstelt als de mensch op Hem vertrouwt.
De Secretaris moog‘ met vreugd zijn taak verrichten,
Zijn lust zij steeds ’t voldoen van de ambtelijke plichten;
Wethouders werken meê tot ‘t welzijn der Gemeent’,
Zij zoo ’t bestuur maar steeds in waarheid saâm vereênd!
‘d Ontvanger ga het wel, zijn huis moog ’t goede smaken,
Zij ware vreugd zijn deel; geen leed moog’ hem genaken:
Gods hand bescherme ook weer Notaris en zijn huis.
Geweerd zij leed en smart, geweerd zij druk en kruis.
Zij ’t Leeraars lust en vreugd, Gods liefde te verkonden,
Het neergebogen hart te troosten te alle stonden.
Als dienaar steeds te wijzen op Gods Woord;
Blijve in dit jaar t geluk zijns huizes ongestoord.
Dat de Ouderlingen hem in liefde en eendracht schragen,
Dat met den Herder zij de zorgen helpen dragen .
En zóó Diaaknen ook het ambt hun opgelegd
Volbrengen in geduld, naar billijkheid en recht.
Dat zij met ’t Armbestuur der Armen lot verzachten
Die vaak in bitt’ren nood van hen verlichting wachten,
Maar dat dan ook hen streel’ oprechte dankbaarheid
Dan word ook dit jaar hun weer ware vreugd bereid.
Het ga Notablen goed, God moog hun zorg bekronen;
Hij moog hun huis dit jaar van leed en smart verschoonen,
Geheel ons Kerkbestuur blijven immer eensgezind,
Wijl ’t in Gods heil’gen wil zijn hoogst genoegen vindt.
………………………………………………………………..

Voor Overstrooming moog’ Gods almacht ons behoeden,
Zijn stemme spreek’: “zwijgt stil!” waar de elementen woeden.
Zij ‘t Dijkbestuur met moed en wijsheid aangegord,
Waar van zijn doorzicht vaak zoo veel gevorderd wordt.
Zoo teistere ons geen vuur, geen onheil brenge schade,
Bloei welvaart onder ons en voorspoed vroeg en spade;
Spreek zoo het jaar, dat komt van ’s Heeren trouw en macht,
En worde alzoo vervuld wat elk van Hem verwacht!
Is ’t slechts ons hoogst genot naar Zijn geboôn te leven,
Dan zal Zijn liefde en trouw nog veel daarboven geven.
Zij des Geneesheers werk met rijke vrucht bekroond;
De Chirurgijn zie zich met dankbaarheid beloond;
Moog’ blijdschap, hooge vreugd het deel van beide wezen,
Geen ziekte of ongeval moog ons dit jaar doen vreezen!
Der Onderwijzers ambt zij hoog’lijk gewaardeerd;
Door ouders, kind’ren zijn zij onder ons geëerd,
Breng ‘t nieuwe jaar hen heil, geen smart moog’ hem genaken,
Blijv voor zijn roeping ‘t in liefde een ijver blaken!
….
Ontvang’ de Landman weer het goede uit ’s Heeren hand,
Een rijken oogst breng hem ‘t verzorgen van zijn land.
Dat weer het golvend graan, de zwaar beladen velden
Des Scheppers trouwe zorg, Zijn liefde en almacht melden!
Zoo juich’ de Molenaar bij dagelijksche vlijt,
Wijl rijke winst dit jaar hem en zijn huis verblijdt.
’t Ga Grutter, Kruidenier voorspoedig in hun zaken,
Tuinlieden klagen niet; geen ramp moog’ hem genaken.
Den Bakker voorspoed wil! een rijk gezegend jaar
Zij voor hem weggelegd, dat blijdschap hij ervaar’,
De Kleedermaker moge in ’t handwerk ondervinden
De gunst der burgerij en van veel welgezinden,
’t Ontbreekt den Metselaars aan niets in ‘t daagelijksch werk,
Dat elk der Timmerliêr Gods gunst in d’arbeid merk’.
Dat Verver en dat Smit in welvaart roemen mogen,
’t Vertrouwen hun betoond moog’ hun geluk verhoogen!
Des Wagenmakers pad zij door Gods licht bestraald,
Verzell’ ’t geluk hem tot zijn levensavond daalt!
’t Ga Klompenmakers goed; Schoenmakers mogen roemen,
Dat beiden ’t nieuwe jaar als hoogst gelukkig noemen!
Hebbe onze Schipper vrede in al zijn bezigheên
Den voerspoed, dien hij wenscht, hem door ons toegebeên
Des Heeren alziend oog wake over des Visschers leven.
Na elke tocht word den dankbare vangsten hem weêrgeve.
……
Dat zoo het jaar, dat komt, tot elk van zegen spreek’!
Dat ’s Allerhoogsten heil wat onheil sticht verbreek’!
Dat elk van ons met lust en toegerust met krachten,
Volkomen zij geneigd om ‘t goede te betrachten.
Dies wege een ieder zwaar de taak die op hem rust,
Dat hij die trouw vervull’, van ’t heerlijkst loon bewust!
Zoo willen wij met moed ons levenspad betreden,
In ’t hart: tevredenheid, bij alle omstandigheden;
Gods goedheid dankend voor het eerlijk daaglijksch brood,
Voor zoo veel bovendien wat Zijne liefde ons bood.
En is het ‘s Heeren wil ons jaar te beproeven,
Verwachten wij van Hem dan kracht, die wij behoeven
Met Hem tot Levensgids zal ’t altijd veilig gaan,
En wat Zijn almacht doet, is zeker wel gedaan!
Blijmoedig voorwaarts dan, den blik omhoog geslagen,
Des naasten heil beoogd in blijde en droeve dagen;
Zóó vinde de avond ons, als ’t nacht’lijk duister daalt,
Zóó wekke ons de ochtendstond, door ’t eeuw’ge licht bestraald!