De Heerlijkheid Rijsoord

Rijsoord is gelegen in de Zwijndrechtse waard, een voormalig eiland in de delta van de rivieren Rijn en Maas. Het wordt voor het eerst genoemd in een giftbrief anno 1006 van bisschop Ansfrid; maar de originele giftbrief bestaat niet meer en de wel bestaande afschriften vertonen nogal wat verschillen en zijn daarom niet betrouwbaar. De bisschop zelf was ook een vreemd geval. Hij was eerst graaf van Strijen en in 994 op middelbare leeftijd weduwnaar geworden. In 995 werd hij door keizer Otto III tot bisschop aangesteld, wat in die tijd nog een privilege van de keizer was. In de volgende eeuwen duikt de naam Zwijndrechtse waard, en ook de Riederwaard, herhaaldelijk op. Het Augustijner klooster de Hoge Horst te Amersfoort en de St. Paulusabdij te Utrecht hadden bezittingen in de waard, maar daarover is niet veel bekend. In 1101 is sprake van Thiedradeskerke (vermoedelijk aan de Waal gelegen tussen het huidige Heerjansdam en Rijsoord), dat eigendom was van St. Jan te Utrecht, die ook nog in 1216 bezittingen ter plaatse had. Over deze vroege tijden wordt wel gerapporteerd door Jacob van Oudenboven, die echter niet al te betrouwbaar is gebleken en uit geen enkele bron is iets naar voren gekomen dat zijn beweringen heeft kunnen staven. Over de loop der gebeurtenissen na 1300 zijn wij heel wat beter ingelicht en het meest wel over de vele overstromingen die dit gebied van oudsher hebben geteisterd. In de strijd tegen het water is het jaar 1332 van het allergrootste belang geweest. In dat jaar werd het eiland Zwijndrecht vastgehecht aan de Riederwaard door de dammen, die later de Oostendam, resp. de Heerjansdam zouden gaan heten. De geschiedenis van Rijsoord neemt derhalve feitelijk pas een aanvang op 14 januari 1332, de datum waarop graaf Willem III te Brussel bekend maakt dat hij de Zwijndrechtse waard zal doen herbedijken en de kosten van de dammen voor zijn rekening zal nemen. Op 18 maart 1332 wordt te Middelburg een nadere omschrijving met enkele voorschriften gegeven. De graaf zoekt de benodigde dijkwerkers voornamelijk in Zeeland waar men van oudsher over vele en deskundige dijkenbouwers beschikte. De dammen in de Waal mogen gelegd worden ter plaatse waar de bedijkers dat samen met de inwoners het meest nuttig zullen vinden, tenzij, zegt de graaf, wij iemand uit onze raad zullen zenden om het werk te leiden. Hier werd kennelijk gedacht aan eventuele bezwaren of althans de mogelijkheid van inspraak van de Riederwaardsen, aan wier dijken de nieuwe dammen werden vastgemaakt. Voor zover bekend is over de plaats van de dammen echter geen verschil van mening aan de dag getreden.

Gheraert Alewynsz, stichter van Rijsoord.
Op 1 mei 1332 verleent graaf Willem III adeldom aan zijn griffier Gheryt Alewynssone (geboren ca.1280) uit Leiden om hem in staat te stellen ambachtsheer te worden van 1/16e deel der drooggelegde waard. Tegelijkertijd wordt ook aan de zoon Aelwyn adeldom toegekend. Gerard Alewynsz mag van graaf Willem III elk jaar schepenen aanstellen om de dijken en wegen te schouwen binnen zijn gebied en recht te spreken, ook registratie van de eigendommen der onroerende goederen en beheer van gemeenschappelijke eigendommen. Gerard Alewynsz wordt door zijn tijdgenoten geroemd om zijn grote werkijver en naar het schijnt is het ook aan hem te danken dat de grafelijke administratie weer op orde kan worden gebracht. In 1332 is de ambachtsheerlijkheid Rijsoord van Gerard overgegaan op zijn zoon Aelwyn Gerardsz en daarna op zijn kleinzoon Jacob van Rijsoirde tot 1429. De zoon en de kleinzoon hebben het beiden nog gebracht tot de waardigheid van ridder. Pas in 1960 wordt de naam Gerard Alewynsz weer genoemd in een officieel document wanneer de gemeenteraad van Ridderkerk besluit om de naam van Rijsoords eerste ambachtsheer te verbinden aan een straat, die weliswaar niet in diens eigen ambacht is gelegen, maar aan de overzijde van de Waal. Wat betreft het gemeentewapen van Rijsoord: in een beschrijving van “Zuid-Hollandse Wapens” uit 1645 komt het gemeentewapen van Rijsoord voor; het bestaat uit een zwart veld met drie rijstakken van zilver. Het Ridderkerkse wapen kwam in bovengenoemd geschrift nog niet voor! Op 1 juli 1855 is Rijsoord echter bij Ridderkerk gevoegd.

Die brugghe in Ryzoort.
Tot 1543 stak men toen nog de heel wat bredere Waal over met een veerschuit. Wat nu de Rijsoordsestraat heet, was toen de Veerweg. De bewoners van de Zwijndrechtse Waard, die de aanleg van de brug hadden bekostigd door een omslag over de grondeigenaren, hadden vrije overtocht, maar doortrekkende reizigers moesten een klein bedrag betalen. De Veerweg werd herhaaldelijk verlengd totdat in 1543 het gat klein genoeg was geworden om de schuit door een brug te vervangen, de naam: ‘Die brugghe in Ryzoort’ was geboren. In 1572 werd deze brug door een troep watergeuzen (of de Spanjaarden?) vernield. Enige tijd later, in 1615, werd een brug gebouwd die meer gelijkenis met de huidige kreeg. De ambachtsheer van Rijsoord zorgde daarvoor, mits hij vergunning kreeg om bruggeld te heffen. Later beriepen de inwoners zich toch weer op hun oud recht van vrijstelling en heeft de Hoge Vierschaar van Zuid-Holland uitspraak gedaan in het geschil. Dat geschiedde in 1617 en men kwam overeen de kosten voor het maken van de brug aan de ambachtsheer terug te betalen, waaraan de landeigenaren en de pachters van de gehele Zwijndrechtse Waard betaalden.

De Hervormde Kerk van Rijsoord.
De kerk hiernaast werd gebouwd in 1832 en stond op de plaats waar Gerard Alewijnsz, de eerste ambachtsheer van Rijsoord, 500 jaar tevoren een kerk had gesticht en waarvan Pieter Clingen de eerste pastoor werd in augustus 1336. Het is te begrijpen dat het gebouw wel dringend aan vervanging toe was. Welnu, dat ging verbazend snel in zijn werk. Op 4 maart 1832 preekte Ds. David Dagevos, in die dagen predikant in Rijsoord, voor de laatste maal in deze kerk en op maandag begon de sloop. Op zondag 16 december van hetzelfde jaar kon Ds. Dagevos de nieuwe kerk in gebruik nemen. Vóór de Tweede Wereldoorlog had de tram van de RTM ook hier een halte.

De Tram in Rezoord.
De stoomtram van de RTM Rotterdamse Tramweg Maatschappij reed op de lijn van de Barendrecht Middeldijk naar Zwijndrecht. In 1902 is men begonnen met de aanleg van de lijn Barendrecht Zwijndrecht die op 1 oktober 1904 in gebruik is genomen. Er waren in Rezoord diverse haltes, o.a. een halte bij de wevershoek aan de Noldijk, een halte in het zwaantje, halte bij de Bellevue waar ook een laad en losplaats was voor o.a. land en tuinbouw producten, verder was er nog een halte bij de Mauritsweg, en bij de brug Rijsoordsestraat (Breëstraat) en ook bij de schalk was een laad en losplaats voor land en tuinbouw producten en de laatste halte in Rezoord was bij de Tol. Bij de laad en losplaatsen werden veel land en tuinbouw producten verladen. Ook het vlas van de vlasfabrieken van de van Nessen werd per tram vervoerd, er staat nu nog een gebouw met de luifel (euroverto) waar in 1918 een eigen spooraansluiting gemaakt is, waar het vlas verladen werd. Op 10 april 1941 is op last van de Duitsers de lijn opgeheven, de Duitsers hadden het ijzer van de rails nodig. De opheffing van de lijn naar Zwijndrecht vond eigenlijk al in 1939 zijn beslag, toen een comité in Rijsoord werd opgericht om de opheffing te bespoedigen. Ook de Nederlandsche Toeristenbond had geen bezwaar, evenals de betrokken gemeenten die geen subsidie meer verleenden. Pas tijdens de bezetting werd de lijn daadwerkelijk verwijderd door de Duitsers, die de materialen voor de oorlogsindustrie wilden gebruiken. Zo reed het stoomtrammetje zijn laatste rit en werden de rails achter het voertuig weggehaald en op de wagons geladen richting Rotterdam. Dat was op 19 december 1942. Bijnaam van de tram was de blokkendoos om zijn uiterlijk, later de brokkendoos, of moordenaar door de vele ongevallen.